UITGEGEVEN BOEKJES.

In 1985 hebben wij het boek: "Orthen, moedervlek van Den Bosch" uitgegeven. Maar sinds die tijd hebben wij natuurlijk niet stil gezeten. Inmiddels zijn er 13 boekjes over uiteenlopende onderwerpen, Orthen betreffende, verschenen. Welke dat zijn ziet u hieronder.

Ook is er een vlag van Orthen, een verjaardagskalender van Orthen en ansichtkaarten van Orthen te koop.

Aanbieding:  Als u het boek  "Orthen, moedervlek van Den Bosch"  en de Orthense vlag samen koopt (totaal:    € 30,--) krijgt u de verjaardagskalender er bij cadeau.

Opnieuw uitgegeven:

"Wandelen door Orthen"

Geschreven door Frans Pels.

In 1985 is (op beperkte schaal) dit boekje uitgegeven. Jarenlang hebben we "nee" moeten verkopen als iemand er om vroeg. Maar onlangs hebben we het boekje gedigitaliseerd en opnieuw uitgebracht. Nu voorzien van foto's en afbeeldingen en aangevuld met het verhaal over de buurman van Frans Pels: Bertus Reuser. Prijs: € 5,00.

'

 

 

Om u een beeld te geven van wat u zoal kunt verwachten in de betreffende boekjes (en om u lekker te maken natuurlijk) vindt u hieronder wat fragmenten uit diverse titels.

 

Fragment uit: ORTHENSE HERINNERINGEN. (Verzameld door Sonja van der Voort).

Herinneringen van Hendrik van Well. 

Hendrik van Well, geboren te Orthen in 1905, schreef deze herinneringen in briefvorm aan zijn kleindochters. Bewerkt door Sonja van der Voort.

 

De weg naar Orthen.

Stel je voor: het is het jaar 1913.

Je bent een jongen van ongeveer acht jaar, en je loopt iedere avond van Den Bosch naar Orthen. Je vader is opzichter bij de margarinefabriek van Nederveen, en hij vindt leren belangrijk. Zo belangrijk dat hij de school in Orthen niet goed genoeg vindt: de eerste onderwijzer weet erg veel, maar kan niet lesgeven, de tweede onderwijzer is een goede onderwijzer maar aan de drank en de derde onderwijzer is helaas aan het dementeren. Dus loop je iedere dag op en neer naar de stad. Meestal ga je met de andere jongens mee, maar soms heb jij na schooltijd Franse les, en dan moet je helemaal alleen naar huis.

In november, december, januari en februari is het om vijf uur al behoorlijk donker. In Den Bosch branden wel overal gaslantaarns, maar als je de stad uit bent is er geen lichtje meer te bekennen. In Orthen zelf staan vier of vijf petroleumlampen, maar voordat je in Orthen bent….Je moet eerst over de brug van de Zuid-Willemsvaart. Als die brug open is om schepen door te laten ben je al gauw een kwartier kwijt. Soms komt er een schip dat getrokken wordt door een man of een vrouw, die aan de kant lopen. Ze trekken een bovengrondse kabel en die moet voor de brug losgegooid worden. Daar komt het schip, langzaam op eigen vaart door het bruggegat. Soms lukt het niet, en dan moet er met een lange stok geduwd worden, dan ben je zo een half uur kwijt. Daarna kom je over de stenen brug over de Aa.Die brug kan gelukkig niet open. Als je over die brug bent, ben je buiten Den Bosch. Rechts niets als weiland en polder. Links de Citadel en op de weg niks, soms een eenzame boerenkar. De weg is smal en gemaakt van “kinderkoppen,” met aan twee kanten hoge bomen. Achter die bomen aan beide kanten water. Als de Beerse Maas overloopt is er hoog water tegen de dijk. Anders aan één kant een wetering en aan de andere kant de Aa, die als een gracht om de Citadel heen slingert. Als je de Citadel voorbij bent staat er een huis. Daar ligt een verlaten Bossche straat: de Vaaltweg, in de volksmond Siberië genoemd. Daar word je naar verbannen als je a-sociaal en arm bent. Het is een akelig stuk weg in het donker. ’s Zomers kun je er nog wel lol  hebben, maar o wee, ’s winters , na de franse les en met nog en hoop huiswerk in het verschiet. Dan kruip je als achtjarige wel in je schulp. Na de brug over de wetering is er weer een weg met twee rijen bomen. Als je die weg met schrik en angst over bent kom je eindelijk aan het begin van Orthen en bij de spoorlijn Den Bosch-Nijmegen. Hier is de spoorwegovergang van Langelaar, zo heet de man die er woont en voor het sluiten en het openen van de spoorbomen zorgt. Hij is protestant, de enige protestant in Orthen. Dat wil niet zeggen dat hij helemaal uitgesloten is van de Orthense gemeenschap. Nee, de praktijk is sterker dan de leer. De leer is dat je geen omgang moet zoeken met protestanten, want dat kan leiden tot geloofsverlies. De zoon van Langelaar gaat echter ook in Den Bosch op school, de enige protestantse school in Brabant. Natuurlijk loopt hij ’s morgens met ons mee, en is onderweg een even grote deugniet als wijzelf. Als de overweg gesloten is heb je pech. Dan kost het je wel tien minuten, want de spoorbomen gaan dicht als de trein vertrekt vanaf het station in Den Bosch. De stoomtreinen hebben niet zo’n grote snelheid. Soms glippen we onder de spoorbomen door, maar o wee, als Langelaar dat ziet! Op een winteravond doe je dat niet, want dan rijdt de trein met verlichte rijtuigen langs je heen, en dat is prachtig. In mijn fantasie maak ik hele reizen mee… 

Verder naar huis. Na de spoorweg komen er eerst aan beide zijden huizen met weiland erachter en dan een stuk weg met aan de linkerkant kleine boompjes en rechts… ja, rechts het grote Bossche kerkhof. Daar liggen duizenden doden begraven, want ook Bosschenaren, die van de allerbeste graankorrels gemaakt zijn, gaan eens dood. Overdag kom ik vaak langs het kerkhof, maar dan vind ik dat niet zo erg. Maar in het donker begint mijn fantasie te werken. Ik zie sommige graven opengaan en er komen gedaantes uit in een lang wit kleed. Hele veldslagen worden tussen de doden gestreden, de stenen kruisen gebruiken ze als zwaarden.Vooral de voormalige bewoners van de Diepstraat en de Peperstraat raken nogal eens slaags: de volksspoken en de deftige spoken! Ik hol zo hard als ik kan voorbij het kerkhof, ik voel mijn hart bonzen. Als je het kerkhof voorbij bent krijg je aan de linkerkant enkele rijen huizen, en rechts loopt de dijk naar beneden. Daar is de Heuf, een oud woord voor hoven, of tuinen. Het zijn daar werkelijk een soort hoven: kleine landerijtjes die gepacht worden door arbeiders, die niet zoals de boeren, genoeg grond bij hun huis hebben. Elke tuin wordt gebruikt voor aardappelteelt en voor het verbouwen van allerlei soorten groenten. Die kunnen daar goed verbouwd worden omdat de Heuf beschut ligt tussen drie dijken: de dijk naar Den Bosch, de dijk van de Ketsheuvel en de spoordijk naar Nijmegen. De Heuf staat ook nooit onder water ’s winters. Als je de Heuf voorbij bent begint rechts de Ketsheuvel, eigenlijk de enige zijstraat van Orthen. De Ketsheuvel is niet zo lang  maar er staan huizen aan beide kanten. Aan het eind ligt het fort uit de zeventiende eeuw. Het hoorde bij de vestingwerken van Den Bosch. En achter het fort ligt Herven: een twintigtal boerderijen en arbeidershuisjes langs de dijk naar Rosmalen. Ik hoef niet over de Ketsheuvel te lopen. Ik moet rechtdoor.

Nu zijn er links van de weg een paar rijen kleine arbeiders woningen, soms een alleenstaande boerderij, bakkerij en slagerij.Rechts loopt de dijk nogal steil naar beneden. Daar staat een petroleumlamp. Nou moet je niet denken dat er licht schijnt uit die huizen. Niks hoor. Al die huizen hebben vensterluiken en die zijn in de winternacht secuur gesloten. Die luiken geven veiligheid tegen dieven, landlopers en allerlei slecht volk. Je ziet er dus geen steek en alleen iemand die er goed bekend is kan er op winteravonden lopen zonder in het water of op het ijs terecht te komen. Vooral als het gesneeuwd heeft is het moeilijk om op de weg te blijven. ’s Zomers overdag is het prettig dat er huizen langs de linkerkant staan, dan zie je speelkameraadjes en kan je even een spelletje doen. Maar na de franse les is het zomers om een uur of zeven ’s avonds minder prettig: dan zitten alle mensen buiten voor hun huis. Ze zitten op stoelen of met hun billen op de achterkant van hun klompen; op hukkeltjes noemen wij dat. Iedereen kent elkaar in Orthen, en ze roepen: “Wa bende toch laat! Hedde weer school moeten blijven?” Als je zegt dat de brug open was gelooft niemand het. Gauw doorlopen dus, en op een donkere eenzame winteravond helemaal.  

Bij de spoorwegovergang Den Bosch-Utrecht is Kupke Michielsen de overwegwachter. Daarom wordt het hier “de overweg bij Kupkes” genoemd. Hier moet je nog langer wachten dan bij de overweg van Langelaar, want ook hier worden de bomen al naar beneden gelaten wanneer volgens de dienstregeling de trein van het station vertrekt, en het station ligt hier nog verder vandaan. Als ik de spoorweg over ben, ben ik bijna thuis. Hier noemen ze het al de Kwezelhoek omdat de kerk en het klooster hier staan. Hier wonen bekende mensen: buren en speelkameraden. De enige beroerde plaats die ik nog voorbij moet is tegenover de grote boerderij van de Fuis (Servaas Hanegraaf). Daar is een landje waar in het najaar zijn korenmijten staan, en achter die korenmijten kan een brandstichter verborgen zitten. Al drie keer zijn die korenmijten in de fik gestoken en afgebrand: heel gevaarlijk met al die boerderijen met rieten daken in de buurt. Dus hollen maar weer. Ik woon schuin tegenover de kerk met mijn ouders en mijn acht broers en zusters. Gauw ga ik door de staldeur naar binnen. Schoenen uit en klompen aan, dat is warmer met die stenen vloeren. 

Het eten is speciaal voor mij warm gehouden op de kookkachel.

Ik ben weer thuis.

 

Fragment uit: De huizen van oud-Orthen. (Samengesteld door Sonja van der Voort)

Herven, zuidzijde. (Oneven nummers).                     

Paul Kriele schrijft: “Zo rond 1910 was het nog de tijd dat het op de Hervense dijk muisstil kon zijn. Af en toe hoorde je het geloei van koeien en het kraaien van een haan. De najaarsstormen raasden bij het korter worden van de dagen over de polders van de Herven, de Heinis en de Ketsheuvel. Dan was er het alles verstorende geweld waarbij staldeuren kraakten en losse dakpannen naar benden kletterden. Op de Hervense dijk woonden wat keuterboeren en geitenfokkers…”

Herven 1. Gebouwd rond 1900. Voor de Tweede Wereldoorlog Matthijs (Thijs)van Engelen, baggeraar.Hij kon zeer sterke verhalen vertellen, zijn vrouw zei op alles: “Ja, dat is waar, Thijs”.

In 1928 woonde Mej. P. van den Dungen bij de familie van Engelen in dit huis.

Na de oorlog zoon Thijsje van Engelen en zijn zuster Anneke. Ze zetten nooit ergens hun handtekening voor, dat hadden ze hun vader beloofd. Ze gaven iedere dag de elf sneeuwwitte ganzen te eten die het Orthens elftal werden genoemd.

Het huisje is in de jaren ’90 van de twintigste eeuw afgebroken, nadat Anneke was gestorven. Thijsje had het nog een paar jaar heel goed in een verpleegtehuis.

Hierna een rijtje van 10 woningen gebouwd in 1923, afgebroken midden jaren ’70 van de twintigste eeuw.

Herven 3. Marinus Schuurmans. (Zie ook Orthen 124). Hij werd de burgemeester van Orthen genoemd, hij was voorzitter van de Commissie van de Ingezetenen van de Afdeling Orthen, was betrokken bij het inscharen van het vee, maar ook bij het verkopen van de beer uit de grote beerput (vijf  bij tien meter, met betonnen plaat er op, met twee ijzeren deksels waaraan twee pompen aan vast zaten). De beer, die uit heel Den Bosch uit poeptonnetjes en poepputten afkomstig was, werd verkocht aan de boeren die hun land er mee bemestten. Deze beerput lag in de weilanden aan de andere kant van de Hervense dijk waar Marinus met zijn vrouw Truike Zwanenberg woonde. Als er pauze gehouden werd gingen de pompen op slot: een ketting er om met een hangslot er aan, en dan gingen de beerwerkers bij Marinus thuis een biertje drinken en kaart spelen. Marinus was ook zeer actief in het Orthens verenigingsleven. (Zijn zoon Nico Schuurmans gaf zijn naam aan het Nico Schuurmanshuis.)

Herven 5. 1928: Cees de Groen. (Zie ook: Orthen 128 en Orthen 132).

1935: Claassen.

1938: Fr. Bolink, wegwerker spoorwegen.

Herven 7. 1928: F. A. van Well. (Zie ook: 1902-1907 in Orthen 122 en in 1928 ook in Orthen 24).

1935: Lambertus (Bertus) Schuurmans. Zoon van Marinus Schuurmans en Truike Zwanenberg, zie Herven 3.

Ook: Th. J. van Esch, electriciën.

Herven 9. 1928: Petrus (Piet) A. Adriaans, smid. Zie ook: Herven 11.

1935/1938: Martinus (Tinus) Schuurmans, bankwerker. Zoon van Marinus Schuurmans en Truike Zwanenberg, zie Herven 3.

Herven 11. 1928: J.A. Vogel. Ook H.J. van den Bogaard, timmerman, woonde hier.

1935 P.A. Adriaans, smid. Zie ook: Herven 9.

In 1938 was Piet Adriaans reiziger. Hij woonde hier tot in de jaren ’50.

Herven 13. 1928: Lambertus Schuurmans, zoon van Marinus Schuurmans en Truike Zwanenberg, zie Herven 3. In 1935: woonde Bertus Schuurmans in Herven 7.

1935. Johan Damen.

1938: J.A. Damen, metselaar.

Herven 15. 1928 + 1935: Johannes (Jan)van den Boogaert,(1893-1962) rangeerder bij de spoorwegen. Hij was getrouwd met Hendrica J. van Vell, en hij kwam om bij een verkeersongeluk. Zie ook: Jantje “de Kievit”, Herven 18. De spelling van de achternaam wisselt: van den Boogaard, van den Bogaart, enz.

Herven 17. 1928: A. de Laat. Dit was Adrianus, (Janus) die in 1935 op Ketsheuvel 26 woonde. Hij was arbeider bij de spoorwegen. Ook J. Verhagen woonde hier in 1928.

1935/1938: M. Martens, arbeider bij de spoorwegen. 

Herven 19. e 1928: A. Gloudemans. Zie ook: Herven 21. 

1935: Jan van Hirtum, sigarenmaker.

1938: Arnoldus (Nol) Schuurmans, bankwerker.

Herven 21. 1928: J. Dousma, arbeider spoorwegen.

1935: A. Gloudemans, boterbewerker. Hij woonde in 1928 in Herven 19, het buurhuis. Misschien was de tuin van dit hoekhuis groter.

Hierna veranderen de huisnummers.

Zie voor de nummers van voor 1938 de nummers tussen haakjes achter de nieuwe nummers.

Herven 23. Johan Damen.

Hier stonden eerst de stallen van Harryke Jonkergouw. (Tekening van Cor Damen).

Herven 25. Later bijgebouwd, rond 1938?

1928: F. de Groot, bakker.1935: Wed. Franciscus de Groot, haar man was bakker geweest. Haar twee zoons werden ook bakker. Tot 1970 woonde Matthijs Johannes Jonkergouw hier, (1899-1970.)

Een rij van zes huizen vlak na de oorlog bij gebouwd: 

Herven  25 a.                Herven 25 d.

Herven 25 b.                 Herven 25 e.

Herven 25 c.                 Herven 25 f.

Herven 27.  (Herven 23.) K124, K 67, K 62. Boerderij met strodak. 1858: A. van der Dussen. 1860: Wed. Antonie van der Dussen-Spierings.

1894: Hermanus van der Dussen, landbouwer. (Ook in 1894 K 124a: R.J. Jonkergouw, landbouwer. Overkant?)

1928: Martinus (Tieske) Jonkergouw, voerman.

1935: Wed. M. Jonkergouw (Sientje van Veghel). 

Herven 29, (Herven 25.) Gebouwd rond 1900? Een grote boerderij met pannendak en imitatiestenen van cement als gevel.

De Kootkarren, paardenhandelaren.

Franciscus de Groot, bakker.

Martien de Groot, bakker.

Herven 31, Huis bijgebouwd in de jaren ’40 van de twintigste eeuw voor bakker Martien de Groot.

1938: P.P. Dalmijn, bakkersknecht, ook A. Vugts.

Herven 31 a. Huis bijgebouwd na de oorlog voor bakker Johan de Groot.

Een rij van zes huizen (Herven 33, 35, 37, 39, 41, 43) gebouwd door Has (Joh.) Kollenburg, midden jaren ’30 van de twintigste eeuw. Door de bouw van deze huizen veranderde de huisnummering.

Herven 33. 1938: Nicolaas (Klaasje) Reuser, kruidenierswinkel. 

Herven 35.

Herven 37. 1938: Th. van de Ven, los arbeiderJ. Spierings, fabrieksarbeider. 

Herven 39

Herven 41. 1938: A. Vugts, chauffeur. Zie ook : Herven 31 en Herven 41.

Herven 43. 1938: M. P. Jansen, voerman. 1938.

Herven 45 (Herven 27) Gebouwd jaren ’20 van de twintigste eeuw? 1928: J. van Rijnsbergen. 

1935: A. van den Bogaard, landbouwer, en zijn tweede vrouw Grada “de Kievit.”

Adrianus (Janus) van den Boogaard (Janus “de Kievit”, 1865-1944), eerst in 1892 getrouwd met Wilhelmina van Schijndel (1870-1909), daarna in 1914 getrouwd met Gerarda (Grada) M. van Grinsven (1887-1957). Janus had zestien kinderen in het totaal. Hij werd Janus de Kievit genoemd omdat zijn moeder Anna de Kievit was, getrouwd met Pietje van den Bogaert. Janus  liet in 1903 huizen bouwen aan de Maasdijk en in Herven. Toen Janus stierf moest Grada bij de boeren gaan werken om het grote gezin te onderhouden.

Herven 47, Herven 29, K 123, K 89, K 66a.  K 123. Jacobus van den Bogaert. 1870:Willem van den Bogaert. Vanaf 1876 tot na 1894: Piet van den Bogaert. 1894: J. van den Bogaard, landbouwer. Rond 1930: Piet Reuser, of Piet de Reus. Landbouwer, + werkzaam bij een dekzeilenfabriek. Broer van Bertus de Rooie Reus van Ketsheuvel 21. Opgegroeid in de hut van Empel. Bij Reuser thuis waren 12 kinderen. Ze speelden allemaal mond-harmonica, en Piet speelde trekharmonica. Het was een volledig familieorkest. Buurjongen Piet van de Bogaert werd de vogelaar genoemd, en trouwde met Jo Reuser. Later woonde Gerrit Bozelie hier. Hij was getrouwd met Petronella Heesakkers (1894-1970). Hij was rangeerder bij de spoorwegen. Hij woonde daarvoor, rond 1928  in Ketsheuvel 26. 

Herven 49, Herven 31, K 122, K 75. Boerderij. Ong. 1870 Jacobus Visser, *1808. Vanaf 1883 Peter Savelkouls, arbeider, geboren 1853, getrouwd met Wilhelmina Kaffener, geboren in 1856. Tot ongeveer 1900? Daarna Herven 16. Rond 1920: Adrianus (Januske) Vugts, landbouwer. 1938: A. Vugts, landbouwer. Zie ook Orthen 66, Herven 31en Herven 41. Hoeveel A. Vugts woonden er in Orthen, of was het er één die veel verhuisde?  

Dit laatste kan ik me bijna niet voorstellen: voor 1938 woonde A. Vugts in Herven 31 en in Orthen 66, in 1938 woonde A. Vugts in Herven 41 én Herven 49! Er was een Adrianus (Januske) Vugts die landbouwer was, (oud nummer Herven 31),  en in 1938 woonde A. Vugts, landbouwer in Herven 49. dat zal dezelfde geweest zijn. Dan was de A. Vugts van Herven 41 een chauffeur, en misschien de zoon van Januske de landbouwer.Hij kan eerst in Orthen 66 gewoond hebben als knecht van de wagenmaker. Ik denk dat er twee A. Vugts in Orthen geweest zijn voor de oorlog. 

Herven 51, later Herven 33, K 121. Boerderij. Gebouwd rond 1870? Voor de oorlog: familie Ketelaars. Afgebroken, herbouwd na de oorlog Grad A. Ketelaars, land-bouwer. Hij ging ’s morgens als eerste melk naar de melkfabriek brengen. 

Herven 53, Herven 35, K 120, K 74, K 66. 1867: Hermanus van der Doelen, landbouwer, geboren in 1813, getrouwd met Catharina van Rooij. 1894: A. van Dam, landbouwer. 1928: Wed. Johanna van Dam- van Beekveld, de moeder van Simon van de bloemenwinkel  (Orthen 58.) 1938: Th. M. Peters, timmerman. Daarna, rond W.O. II woonde de familie Franciscus van der Donk hier. Frans, uit Den Dungen,  was magazijnknecht bij de Gruyter en later werkzaam in de bouw. Hij trouwde met een Orthens meisje Vissers) en was o.a. vader van Jos van der Donk, de fietsenmaker in Orthen 70. H.P.(Harry) van den Donk bouwde hier een nieuw huis in de jaren ’50.

Herven 55. Gebouwd in 1937. 1938: P.J. van Goch, landbouwer.

 

Fragment uit: Eeuwenlang Orthenaren. (Samengesteld door Sonja van der Voort).

Oud-Orthen één familie?

Door grote gezinnnen waren veel Orthenaren voor de Tweede Wereldoorlog op de één of andere manier met elkaar verwant. Dat betekende niet dat Orthen een gesloten gemeenschap was. Kinderen vlogen uit, meisjes kregen verkering met jongens uit de hele omgeving waarvan sommigen weer nieuwe gezinnen in Orthen startten. Een aantal keren werd Orthen flink uitgebreid waardoor een aantal nieuwkomers in Orthen kwamen wonen, zoals na de bouw van tientallen arbeidershuizen langs de Rijksweg (nu Orthen geheten) aan het eind van de negentiende eeuw. Ook vlak voor de Tweede Wereldoorlog werd er een nieuwe wijk gebouwd in de Orthense Hoven, rechts langs de Rijksweg.

Na de oorlog veranderde het karakter van Orthen volkomen. Eerst werden door de gemeente ’s Hertogenbosch noodwoningen gebouwd waar een aantal “onmaatschappelijken” uit de binnenstad gingen wonen. Vanaf de jaren ’60 werden de polders volgebouwd en kwamen er duizenden mensen van “buitenaf” wonen.

De grenzen van Orthen werden een punt van discussie. Was de wijk de Hambaken, gebouwd in de Orthense polder, een onderdeel van Orthen of niet? De gemeente vond dat het gemeenschapshuis van Orthen best in de Hambaken kon staan, maar de Orthenaren kwamen hier tegen in opstand en bouwden hun eigen Nico Schuurmanshuis. Ook bij de verkiezingen van 1982 voor de Commissie van ingezetenen van de Afdeling Orthen waren de grenzen een discussiepunt: Herven werd officieel niet tot Orthen gerekend terwijl dat altijd, eeuwenlang een buurtschap of wijk van Orthen was geweest.

Dat de Oud-Orthenaren zich vroeger één grote familie voelden bleek uit hun gezamelijke feesten en vieringen. Wanneer er een vijftigjarige bruiloft gevierd werd, een jubileum van een pastoor of wanneer er een begrafenis was, deed het hele dorp mee. Toen pastoor Kamps in 1949 zijn 25-jarig jubileumfeest vierde werd er een openluchtspel opgevoerd met 140 spelers. Hele straten werden versierd, en ‘s avonds was er feest voor alle parochianen in het bondsgebouw.

Bij een gouden of diamanten huwelijk zorgde elke wijk voor een eigen praalwagen, en alle Orthenaren vergezelden in optocht het bruidspaar naar kerk en feest, met paarden en vlaggen voorop. Ook het bevrijdingsfeest in 1945 werd door de Orthenaren gezamenlijk gevierd. Natuurlijk met optocht, waarbij families hun eigen praalwagens maakten.

Met de kindsheidprocessie gingen de schoolkinderen het hele dorp door en met koninginnedag werden allerlei spelen gehouden en fietsen versierd.

Orthen was vroeger één gemeenschap. Iedereen kende elkaar, dat is zeker.

Orthens familiealfabet.

Deze lijst is niet volledig. Ook zijn er geen volledige stambomen opgenomen. De gegevens zijn gebaseerd op informatie die ik heb kunnen vinden. Niet alle Orthenaren heb ik opgenomen, ik heb vooral de families opgenomen die een aantal generaties in Orthen woonden, of mensen die een speciale functie of betekenis voor Orthen hadden. De nadruk ligt op de tijd vóór de Tweede Wereldoorlog, toen Orthen nog een echt dorp was.

Ik vermeld zoveel mogelijk de eerste met die achternaam die in Orthen kwam wonen plus een aantal gegevens om een globale indruk van deze familie in Orthen te geven. Wat de adressen betreft: de negentiende eeuwse indeling in K-nummers werd een aantal keren gewijzigd, daarom is het soms moeilijk te achterhalen om welk huis het precies ging. Ook werd er veel verhuisd, afgebroken en opgebouwd in Orthen. Ik heb vermeld wat ik wist. Iedereen kan dit alfabet met eigen gegevens aanvullen en eventueel corrigeren, en nog beter, deze informatie afgeven bij heemkundekring “De Orthense Schaar”.

Dik gedrukt:  gegevens over Orthenaren in de zestiende en zeventiende eeuw.

normaal: families die vanaf de achttiende eeuw in Orthen woonden.

cursief: families die vanaf de negentiende eeuw in Orthen woonden.

kleine letters: gegevens over de twintigste eeuw.

 

Van der Aa.

(Naam afkomstig van de rivier de Aa.)

Theodorus, of Doruske van der Aa ( 1854-1935) was de zoon van Jan van der Aa en de Orthense Woutrien van Bergen. Ze woonden eerst op het Slot in Empel, later woonden ze in Orthen in Ketsheuvel 9. Waren zij familie van Maria van der Aa die in 1822 daghuurster in Orthen was en op de Ketsheuvel woonde?

Doruske werd in 1854 geboren, drie jaar na het huwelijk van zijn ouders. In 1911 bouwde hij zelf een boerderij op de Ketsheuvel bijna naast zijn ouderlijk huis; hij kon dat omdat hij metselaar en timmerman was. Hij was in 1879 getrouwd met Frederika Francisca van der Doelen, die in Engelen geboren was. Ze kregen acht kinderen waarvan de jongens allemaal timmerman werden. Op 47jarige leeftijd overleed Frederika , en na een jaar trouwde Doruske opnieuw, met Theodora Gloudemans die 23 jaar jonger was. Zij leefde van 1875 tot 1935.

Weer werden er acht kinderen geboren. Zo had Doruske zestien kinderen in het totaal: Jan, Therus, Dore,  Cor, Marie, Bets, Han, Stans, Nolda, To, Anna, Tonny, Corry? Frans, Chris en Albert. Omdat zijn vader stoelen kon maken werd hij Doruske d’n draajer genoemd. Hij hield erg veel van liedjes zingen: liedjes zoals:

“’s Morgens vroeg om een uur of wat kruip ik uit de veren, zeg ze allemaal goeiendag, kan me niemand deren…”enz.

“Vader zat elke avond bij de kachel te zingen”, vertelde één van zijn dochters jaren later.

Een flink aantal nakomelingen van Doruske wonen nu nog in Orthen: Dora trouwde met Grad Jonkergouw,  Han (Johanna) met Gerardus J. J van Rosmalen, Nolda trouwde met Jos Kaffener,  en nichtje (?) Christina Johanna trouwde met Jan van de Ven. Een aantal van de zonen van Doruske werden timmerman of gingen in de bouw, en de meeste van der Aa’s waren muzikaal. Therus, Albert en Frans van der Aa  speelden in de Orthense Harmonie. Waltherus Constant van der Aa leefde van 1895 tot 1963. Hij was eerst getrouwd met Cornelia Gerarda Maria Jonkergouw (1893-1930), daarna met Wilhelmina Maria Akkermans.

Albert van der Aa ontving een eremedaille van zilver verbonden aan de Orde van Oranje-Nassau. Hij was getrouwd met Cato J. M. (To) Bok. Zijn zoon Theo van der Aa woont nu nog met zijn gezin in Orthen. Zijn jongste zoon  Joost werkt anno 2004 bij een aannemer, geheel volgens de familietraditie. Er wonen nog veel meer nakomelingen van Doruske van der Aa in Orten, ook in de vrouwelijke lijn zoals bijvoorbeeld van Rooij en Jonkergouw.

Adriaans.

Petrus (Piet) Adriaans leefde van ongeveer 1890 tot 1968. Adres: Herven 11. Hij was één van de “Vrolijke Spelers” van de Orthense biljartclub, samen met onder andere Kees Geerts, Johan van de Oetelaar, Bart Smits en Frans Pels. Zijn vrouw en hij zetten zich in voor Herwonnen Levenskracht.

Akkermans.

Arnoldus Ackermans leefde van 1894 tot 1952 en was getrouwd met Adriana van den Berk (1902-1996). Voor de Tweede Wereldoorlog woont er een familie Akkermans aan de Rijksweg. In de tweede helft van de twintigste eeuw woont er een familie Akkermans in de Hertog Godfriedstraat.

Van Beeck.

Anthonius van Beeck en Maria van Liberge noemden hun zoon Anthonius en lieten hem in Orthen dopen op 21 maart 1715. In het midden van de achttiende eeuw kregen Wilhelmus van Beeck en Elisabeth van der Heijden vijf kinderen, waarvan in ieder geval zoon Joannes (1762) in Orthen bleef wonen. Hij trouwde met Cornelia de Wijs, in 1810 kregen ze een dochter die ze Elisabeth noemden.

In 1822 was Marjanna van Beeck daghuurster in Orthen in de Kerkhoek.

Van Beekveld.

Johanna van Beekveld was getrouwd met Adrianus van Dam. Ze woonden in Herven 53 ongeveer van 1889 tot 1929. Later woonde Christianus J. Beekveld met zijn vrouw Maria de Wit in Orthen 124, dochter Cor was getrouwd met Christianus Maas in Orthen 122. Was er ook een broer Chris Beekveld?

De Bekker.

De meeste leden van de familie de Bekker woonden in Empel. Johannes de Bekker (waarschijnlijk 1813-1882, getrouwd in 1838 met Ida van der Steen uit Empel, 1815-1871) was landbouwer in Dieskant, op de grens met Orthen. Zijn huis in Orthen, K 10 b, werd verkocht in 1886 aan Anthonie Nicolaas Smolders. (Dit huis werd herbouwd in 1903. Waarschijnlijk was dit Orthen 162.)

Piet de Bekker, (1842-1908)  was in 1873 getrouwd met de Orthense Wilhelmina Grovendonk (1844-1916), zij woonden in Empel.

Bekkers.

Rond de Tweede Wereldoorlog woonde de weduwe H. Bekkers in een arbeidershuisje in Orthen 104. Ze werd Dikke Mie genoemd, en had in haar woonkamer een piepklein café plus snoepwinkel ingericht. Ze sliep daar ook in de bedstee, en overdag zat ze bijna onbeweeglijk in een rieten stoel. Jonge mannen kwamen er ’s avonds rond de plattebuis een glaasje jenever drinken en sterke verhalen vertellen, en kinderen konden er hun “zondagscent” besteden aan een snoepje uit de glazen potten die voor het raam op een klein tafeltje stonden. Mie werd geplaagd: peper op de kachel, zodat het ging knetteren, mulders (meikevers) in haar winkel loslaten, daar was ze bang voor, en om een gevulde dame vragen in plaats van een gevulde heer.

Van Bergen.

In 1695 trouwde Arnoldus (Aert) Joanneszoon van Bergen met Anna Joannes(dochter) van Orthen. Hij kon niet schrijven, was schaarmeester in 1715 en en stierf vóór 1732. De naam werd ook als van Berghen en van Berchem gespeld. Jan van Bergen was schaarmeester in 1721. Gerardus van Berghen en Machtildis van Empel kregen zeven kinderen tussen 1734 en 1745. Hun dochter Ida (Eyken) trouwde met Godefridus Jonkergouw, hun dochter Agnes met Johannes van der Heijden. Zoon Henricus kreeg met Theodora de Jong vier kinderen tussen 1741 en 1746 Waarschijnlijk was Arnoldus ook een zoon van Gerardus. Hij trouwde met Woutrina Bogaarts uit Lith; ze kregen acht kinderen tussen 1776  en 1792. Ze verhuisden naar Empel in 1774.

Hun oudste zoon Theodorus (1774-1832) was de vader van Woutrina van Bergen, geboren in 1816, die in 1851 met Johannes (Jan) van der Aa uit Empel trouwde. Joannes van Bergen woonde in 1867 in Herven 56. 

Martijntje van Bergen (1884-1966) was een klein en lief vrouwtje, en getrouwd met Gerardus Lambertus Reuser, de stroper. Ze woonden in Ketsheuvel 21.

J.H van Bergen (1912-1969) was getrouwd met Cis (Francisca J.) de Groot. Hij was aannemer in grond- riolering-beton en waterbouwkundige werken in Ketsheuvel 12 en lid van de Commissie van Orthen. Later had hij een brandstoffenhandel op dit adres. Hendrica van Bergen trouwde met Martinus van Hirtum, ze woonden in Herven. (1907-1948).

 

 

Fragment uit: ORTHEN IN DE OORLOG. (Verhalen verzameld door Sonja van der Voort)

Overzicht van gebeurtenissen.

1940, 10 mei. Zoals overal in Nederland worden de Orthenaren gewekt door het geluid van Duitse vliegtuigen. In het begin van de oorlog merken de Orthenaren er nog niet zo veel van, alleen dat het eten schaars wordt en op de bon gaat. In juni 1940 gaan koffie en thee op de bon zoals ook brood en bloem. In juli boter, margarine, cacao, gort en andere kruidenierswaren. In april 1941 gaan melk en aardappelen op de bon. Ook schoenen, textiel, fietsbanden en dergelijke zijn beperkt verkrijgbaar. Mensen hebben groenten in hun tuintjes, konijnen in de schuur. Er is blauw-grijze kleizeep en de Gruyter verkoopt koffiesurrogaat. De zwarte handel wordt streng verboden, net als het illegaal slachten. Je kunt er voor opgepakt worden en naar kamp Amersfoort en later kamp Vught worden gestuurd. (In Rosmalen zijn er zo twee mensen omgekomen). Er is veel ruilhandel. De boeren ruilen bijvoorbeeld boter en ham tegen kleren, stof, koffie of suiker. Er wordt veel melk verkocht. Soms wil een boer aan Orthenaren niets verkopen, alleen aan mensen uit de stad, uit angst door die Orthenaren beschuldigd te worden van woekerhandel.

De radio’s moeten worden ingeleverd. Paarden worden opgeëist. Er zijn geen NSB’ers in Orthen, maar niet iedereen is betrouwbaar. Je moet erg opletten tegen wie je iets zegt. Sommigen “heulen” met de Duitsers. Duitsers gaan naar de café’s in Orthen, als einddoel van een wandeling vanuit de stad. Halverwege de oorlog krijgen de Orthenaren steeds meer Duitsers en Oostenrijkers in hun huizen. In Orthen is een kleine ondergrondse beweging die plannen maakt om de Duitse bezetting te saboteren. Soms worden deze plannen afgelast wegens het grote gevaar van represailles. 

1942. Huize Meerwijk wordt door de Duitsers bezet. In het Bondsgebouw wordt een gaarkeuken voor Duitsers ingericht. In Orthen ziet men hoe Joden uit kamp Vught de graszoden van het fort moeten weggraven. Ze dragen gevangenispakken en ze worden zo goed bewaakt dat niemand met hen kan spreken. Midden in de oorlog breekt paratyfus uit in Orthen. Het bondsgebouw wordt tijdelijk een ziekenhuis. 

1943. In mei worden mannen tussen de 18 en de 35 jaar verplicht om in Duitsland te gaan werken als ze niet kunnen aantonen dat ze onmisbaar zijn voor hun werkgever via een Ausweiss. Veel mannen duiken onder.  

1944. De kinderen uit huize Meerwijck (toen nog Sint Jozefgesticht geheten) worden naar de stad geëvacueerd. 

1944, 2 september. Grote legereenheden van het geallieerde leger komen langs de Graafsebaan vanuit het oosten richting 's-Hertogenbosch en Orthen. 

Maandag 4 september. De Duitsers kieperen grote hoeveelheden munitie in de gracht van het fort, voordat ze op de vlucht slaan.

In Orthen wordt besloten de school te sluiten. De Orthenaren zien een grote terugtocht van Duitse troepen: onafgebroken colonnes rijden over de Orthense weg richting Zaltbommel. Engelse jagers zijn al actief boven dit gebied.De hele nacht hoor je het knallen van explosief materiaal. 

Dinsdag 5 september. Dolle dinsdag. Het gerucht wordt verspreid dat de bevrijding zeer nabij is. Duitsers slaan op de vlucht. 

Vrijdag 15 september. Er is geen gas meer in Orthen.

Zondag 17 september: Massa’s vliegtuigen over de stad. Twee Engelse jagers vliegen over Orthen. Een zweefvliegtuig, dat aan een vliegtuig vast was gemaakt, raakt los en landt in de Ertveldpolder. De Engelsen trekken er een kleine jeep uit, de eerste jeep in deze omgeving. De Engelsen worden snel daarna gevangen genomen. De Duitsers vorderen nu alle transportmiddelen, ook paarden. (Bij Arnhem mislukt de overtocht van de geallieerden over de Rijn. Hierdoor duurt het nog maanden voordat heel Nederland bevrijd zal zijn.) 

Maandag 18 september: De Duitsers blazen de spoorbrug bij Hedel op. Een gigantische explosie,

Dinsdag 19 september. Alle winkels zijn gesloten. Na vijf uur mag niemand meer naar buiten.

Donderdag 21 september. Systematisch worden door de Duitsers alle spoorbruggen opgeblazen; ook de Diezebrug en de spoorbrug plus de brug met de weg naar Hedel in Orthen/Empel bij het Meertje.

Donderdag 28 september. De eerste granaten vallen op de stad. Ook veel granaatvuur in Orthen. Omstreeks tien uur ’s avonds begint het Engelse vuren vanaf de hoofdwegen rondom Den Bosch.

Vrijdag 29 september. Het Engelse leger is nu acht kilometer van Den Bosch af. Bijna alle mensen slapen ’s nachts in kelders en gegraven schuilkelders. Iedereen zoekt een schuilplaats of vlucht.

Donderdag 5 oktober. Veel vluchtelingen op de weg. Langs de wegen vorderen de Duitsers fietsen, handkarren en wandelwagens. Als iets hen niet aanstaat beginnen ze te schieten.

Dinsdag 10 oktober. Er komen vluchtelingen uit Nuland en Berlicum naar de stad. Een aantal komt in Orthen terecht.

Zondag 22 oktober. Enorme bombardementen. Het begin van de grote tankslag. Langs de spoorweg naar Nijmegen nadert in stilte twee bataljons van het eerste East Lancashire leger en het 1/5 Welch leger zonder voertuigen of ander materieel richting stad. De 1/5 Welch hebben als opdracht om de grote Diezebrug in handen te krijgen.

Maandag 23 oktober. Duitse troepen vluchten door Orthen. Het front van de geallieerden nadert. Het tweede Bataljon van het Monmouthshire Regiment nadert Orthen via Heeseind, Kruisstraat en Rosmalen. De mensen uit de stad durven niet meer langs de boeren te gaan om melk te halen. In het fort in Orthen zitten wel zestig mensen, ook de kelders van het Bondsgebouw zijn vol. In de kapel op het Bossche Kerkhof zijn zo’n veertig/vijftig mensen, door de geluiden van kraaien in de toren lijkt het of het er spookt. Dit is de zwaarste nacht: voortdurend gefluit en gesis van granaten plus keiharde inslagen. Veel huizen worden getroffen, ook het Bondsgebouw met de jongensschool.  Bij heel veel huizen zijn de ruiten kapot gegaan. Op Herven wordt een gezin met twaalf kinderen uit huis gejaagd door de Duitsers, twee kinderen sterven door granaatvuur: Willy en Dora Jonkergouw van tien en elf jaar.

Dinsdag 24 oktober: de Orthenbrug over de Zuid-Willemsvaart wordt opgeblazen, en er is een groot gevecht om de Diezebrug. De Duitsers vluchten naar Hedel. In de namiddag komt het tweede Monmouthshire regiment aan via de Heinis en Herven, in de flank gedekt door zware Vickers mitrailleurs. De Engelsen willen op het fort schieten, omdat ze denken dat er Duitsers zitten.  Nico Schuurmans roept: “Nee, niet schieten, er zijn geen Duitsers in het fort, maar veel gewone mensen!” De Engelsen begrijpen hem en schieten niet. De D-compagnie trekt verder door het dorp naar het klooster met het ooievaarsnest. De bruggen tussen Orthen en de Maas zijn opgeblazen, maar bij het stoomgemaal ligt nog een brug over de Wetering. Daar gaat de D-compagnie naar toe. Ze overnachten in het klooster.

Woensdag 25 oktober. De D-compagnie, onder leiding van Majoor G.F.K. Morgan,  trekt in de vroege ochtend met dertig man uit naar de brug bij het stoomgemaal. Ze willen zo doorstoten naar de Maas. Het is mistig, maar twee secties kunnen de brug bezetten. De derde sectie gaat door naar Dieskant. Daar zitten in een huis nog twee Duitsers. De Duitsers hebben net in de keuken bij de familie Somers eieren staan bakken als opeens de Engelsen er aan komen. Eén van de Duitsers raakt in paniek en begint te schieten. Prins Dimitri Galatzine, een Russische edelman in het Engelse leger, wordt dodelijk getroffen. De Duitsers gaan door de achterdeur op de vlucht. Van de familie Somers raakt niemand gewond. Nog steeds vallen voltreffers op Orthen. Diverse huizen in puin.

Dinsdag 31 oktober. Den Bosch is nu volledig in Engelse handen.

Winter 1944/1945.

Het zuiden is bevrijd, maar Orthen ligt op de grens. De hele winter wordt Orthen beschoten vanuit Hedel. Daken worden vernield, er vallen nog steeds doden. Er vliegen zo’n 2000 V1’s over de stad, die afgeschoten worden vanaf de andere kant van de Maas en dus ook over Orthen komen.  

Na de bevrijding worden er een paar Orthense meisjes op het fort kaalgeschoren omdat ze met Duitsers uitgegaan waren. Een aantal mensen in Orthen is pro-duits geweest. Er schijnt ook een Orthense politieagent voor de Duitsers gewerkt te hebben.

Er worden noodwoningen in Orthen gebouwd voor Orthenaren en Bosschenaren die hun huis verloren hebben.

 

Het voorwoord uit: ENCYCLOPEDIE VAN ORTHEN. (Door Jo Doorenbosch)

Voor de meeste mensen is Orthen een wijk van ’s-Hertogenbosch. En in feite is dat ook zo. Maar, durf ik te stellen, dan toch wel een bijzondere wijk. Ten eerste natuurlijk omdat Orthen ouder is dan ’s-Hertogenbosch. Orthen werd al in het jaar 815 in schenkingsaktes genoemd maar de stad werd pas in 1185 van hieruit gesticht. (Wat pastoor Schutjes zo mooi verwoordde door Orthen “de moedervlek van Den Bosch” te noemen). Maar ook is Orthen een bijzondere wijk te noemen omdat het eeuwenlang, mede door zijn geïsoleerde ligging buiten de stadsmuren, een eigen geschiedenis opgebouwd heeft. Sporen hiervan zijn vandaag de dag nog terug te vinden. Zoals de “Commissie uit de ingezetenen van de afdeling Orthen” en de “Begroting van de Afdeling Orthen” (die nog jaarlijks aan de gemeenteraad van ’s-Hertogenbosch ter goedkeuring wordt aangeboden). Door deze “eigen geschiedenis” heeft men in Orthen natuurlijk ook eigen begrippen, uitdrukkingen en gezegden gekregen. Maar dit alles geeft, en niet alleen in Orthen, regelmatig stof tot discussie. Teken daarbij aan dat wanneer er twee Orthenaren bij elkaar zijn er vaak ook twistpunten ontstaan. Over waar iets stond, of over hoe iets heette, of wanneer iets plaats gevonden heeft, enz. Hierdoor ontstond bij mij het idee om op allerlei vragen, Orthen betreffende, antwoorden te zoeken. Want wij bezitten in Orthen, bij de Orthense Schaar, een rijk archief. En hiermee was het idee voor een encyclopedie geboren. Aanvankelijk leek het erop dat het met 30 á 40 (Orthense) onderwerpen klaar zou zijn maar gaandeweg werd het toch een heel ander verhaal en zijn het ruim 300 onderwerpen en nòg meer trefwoorden geworden. Want met het opzoeken van de juiste feiten en data kom je natuurlijk steeds weer nieuwe onderwerpen tegen die dan ook weer uitgezocht moesten worden, enz. Wat u nu in handen heeft is dan ook een (zeer) betrouwbaar stuk met daarin veel (alle?) antwoorden op vragen die u zich over Orthen zou kunnen stellen. Maar het heeft zijn beperkingen, want natuurlijk worden niet alle personen die in Orthen geleefd en gewoond hebben hier opgesomd. Maar markante Orthenaren wel. En natuurlijk worden niet àlle bestuursleden van àlle verenigingen van àlle tijden genoemd. Maar het eerste bestuur van een nieuw opgerichte vereniging, indien mogelijk, weer wel. Ik hoop dan ook dat deze encyclopedie door u op de juiste waarde geschat zal worden en u veel leesplezier zal verschaffen. En mocht u dit naslagwerk van A tot Z gewoon doorlezen als een verhalend document, dan heeft u in ieder geval een ruime kijk gekregen over het wel en wee van Orthen en de Orthenaren in de loop der eeuwen. Wellicht dat u aan het eind dan kunt beamen: Ja, Orthen is tegenwoordig een wijk van ’s-Hertogenbosch, maar wel een bijzondere!

Jo Doorenbosch. De Orthense Schaar (2008).

Een sterretje * betekent dat dit woord als een apart onderwerp is beschreven. Zoekt u een onderwerp of begrip dat niet beschreven is, kijk dan eens in de lijst van trefwoorden pag. 157, wellicht vindt u het toch elders behandeld.

 

Fragment uit: Orthens tekstboek. (Verzameld door Sonja van der Voort)

 

1944-1946 Voedselschaarste. 

Verhalen van Nel van der Heijden-Vos.

Vlees.

Moeder Kaat (Jacoba) Vos ging in de oorlog op de fiets vlees kopen bij familie van vader, in Rosmalen. Overal op het platteland werd illegaal geslacht, maar als ze je te pakken kregen kon je naar een concentratiekamp worden gestuurd. Omdat er in die tijd nog geen plastic zakken waren had moeder een een oud laken en een badhanddoek meegenomen, om het vlees in te verpakken. Ze bond het op haar lichaam, winterjas er overheen, het leek of ze zwanger was. Ook deed ze nog wat spek, benen en knoken in een tas die ze achterop de fiets vastmaakte. Het was avond. Om tien uur werd ze thuis verwacht, in het huis naast het stoomgemaal achteraan op de Engelse dijk, waar vader Cor Vos opzichter was. Net wou ze bij de Orthense kerk de Engelse dijk opdraaien toen een SSer, een Nederlander, haar beval te stoppen: ”Halt!”  Eerst moest ze zich legitimeren: “Persoonsbewijs!” Daarna: “Wat heeft u daar in die tas?” “Ik weet het niet. Ik kreeg hem van een man, die hem weg wilde gooien.” “Maak open!” Moeder Vos maakte de tas open. De SSer zag het spek, de benen en de knoken, maar ook negen stamkaarten, die je nodig had om etensbonnen te verkrijgen.  “Van wie zijn al die stamkaarten?” “Ze zijn van mijn negen kinderen, die thuis huilen van de honger.” “Waar heeft u dat vlees gekocht?” Telkens weer werd de vraag herhaald. Elke keer antwoordde moeder Vos: “Ik weet het niet, ik kreeg het van die man”. “Wie was die man?” “Dat weet ik ook niet. Hedde gij geen stoel voor mij, ik moet zo lang staan”. Na een ondervraging van bijna een uur werd de SSer kwaad. Hij schreeuwde: “Maak dat je wegkomt, en dat ik je nooit meer zie!” Al een uur stonden vader Vos en buurman Frans van Heijst op de uitkijk. Kwam moeder nog niet thuis?  Ze werden steeds zenuwachtiger, wat was er gebeurd? Er kon van alles mis gaan in oorlogstijd. Eindelijk, daar was ze, gezond en wel, mèt het vlees.

“Ja, ze was een kordate, dappere vrouw”, zei haar dochter ruim zestig jaar later.

Aren lezen.

Door de oorlog werd er bij de familie Vos van het stoomgemaal twee keer warm gegeten, brood was op de bon, en voor negen kinderen kon je daar nooit genoeg brood mee kopen. De kinderen Vos gingen naar Rosmalen waar ze kant-en-klaar roggebrood bij bakker Verbiezen konden kopen, zonder bonnen in te leveren. Het was illegaal gemalen en gebakken. Om aan meel te komen gingen de kinderen Vos aren lezen. Als de boeren in de omgeving hun koren hadden binnengehaald liepen de kinderen over de stoppelige akkers en verzamelden de laatste graankorrels. De scherpe stoppels sneden in hun enkels, zodat het bloed in hun schoenen liep. Nel heeft er nu nog littekens aan over heeft gehouden. Maar voor elke kilo graan gaf vader Vos hen een cent. De haver en de gerst gaven ze aan hun kippen, de tarwe lieten ze tot meel malen bij de molen van Duffhuss in Rosmalen.

Op een bepaald moment maakte vader Vos zelf een molen. Hij zette een zware boor in de boormachine, hing er een trechter onder en daaronder een emmer. Met de hand moest deze “molen” rondgedraaid worden. Nel weet nog dat ze een keer op een bankje in het achterste hok van het stoomgemaal graan stond de malen. Toen kwam er, vlakbij, een V1 naar beneden. Door de ontploffing schok Nel zo dat ze achterover van het bankje afviel en met haar hoofd met een klap op de grond terecht kwam, bewusteloos. Gelukkig heeft ze het overleefd.

Kippen.

Natuurlijk hield de familie Vos kippen om aan voedsel te komen. Er was een rij hokken achter het stoomgemaal en in een linkerhok zaten de kippen. Je mocht er maar zes of zeven hebben, anders moest je de eieren inleveren. Geregeld werd dit gecontroleerd door de SS. Toen de controleur weer eens kwam zei moeder: “Wilt u niet eerst een kop koffie?” Ze nam de man mee naar de keuken. Intussen holden de kinderen naar de kippen, pakten ze beet en stoppen ze in de buitenwc met poepdoos. Daarna zaten er niet meer dan zes kippen in het hok, en terwijl de controleur deze kippen telde zongen de kinderen liedjes. Zo kon hij het gekakel niet horen dat uit het wc-huisje kwam. Na de oorlog is moeder in Waalwijk nog een kip gaan ruilen voor een paar schoenen.

Varkentje.

Ook na de oorlog was het voedsel schaars en op de bon. Elke keer opnieuw kocht de familie Vos een klein varkentje. Als het negen maanden was werd het geslacht door een huisslachter uit de buurt. Je mocht van de controleurs één varken hebben, maar dan moest je wel spek inleveren als het geslacht werd. Elke keer werd het varken verborgen als de controleurs kwamen. Rinus Vos verstopte het in één van de hokken en voerde het lekkere hapjes, zodat de controleur het geknor niet zou horen. Op een dag kwam de controleur toen het pasgeslachte varken uitgestald lag in de kelder. Ze konden het niet meer verbergen. “Van wie is dat varken?” “Van mij”, zei moeder Vos. “En wie heeft het geslacht?” “Ik,” zei moeder Vos. “Dat kan niet”. Maar moeder Vos hield vol, ze wilden de buurtgenoot van de Engelse dijk niet verraden. “Wat moet ik met dit varken?” vroeg de controleur. “Als je een weg weet waardoor ik het meeste kan behouden, doe die me aan de hand”, zei moeder Vos. “Geeft u ons een laken, zodat wij dat varken mee kunnen nemen”. zei de controleur. Moeder Vos wilde al zeggen: “Ik heb geen lakens” maar dat zou toch te ongeloofwaardig zijn. “Ik heb alle lakens nodig voor mijn negen kinderen”. “U moet ons iets meegeven om dat varken in te doen”. Tenslotte haalde ze een oud tod van boven. “Ik wil het wel terug, het is mijn eigendom”. Het varken werd naar de auto gedragen. De controleur zag nog een pannetje met vet, dat te pruttelen stond op het fornuis. “Is dat ook van dat varken? Dan nemen wij die pan ook mee”, zei de controleur.  “Giet dat vet uit over de vloer”, riep moeder Vos tegen haar man,  “Ik kan die pan echt niet missen”. “Laat maar”, zei de controleur tegen vader Vos. Hij liet de pan staan. Na enige tijd werd het oude laken bij de familie Vos terugbezorgd. “Toen de controleur het varken had opgegeten”, zegt dochter Nel.

Vader en moeder Vos bij de rechter.

De staat der Nederlanden klaagde moeder en vader Vos aan voor het illegaal houden van een varken en voor het illegaal slachten van een varken. Gelukkig wilde advocaat van Zinnicq Bergman voor hen pleiten. Hij kende de familie Vos goed, want hij had zijn bootje liggen in het water naast het stoomgemaal. Tijdens dit proces werd er gezegd: “Als u onderduikers in de oorlog verborgen kon houden, kunt u ook na de oorlog een varkentje verbergen. De advocaat reageerde meteen: “Ik maak bezwaar! U rekent deze mensen af op hun goede daad!” Het al verdwenen varken werd verbeurd verklaard en Cor en Kaat Vos moesten een flinke boete betalen. Intussen woonde er allang een nieuw varkentje in het hok bij het stoomgemaal.

Schapen in de schuur.

“In de oorlog was het een corrupte rotzooi, maar vlak na de oorlog ook nog”, vertelt Nel van der Heijden-Vos. “Veel mensen in Orthen gingen gewoon door met illegaal slachten omdat het voedsel nog steeds schaars en op de bon was. Probeer jij dan maar eens een gezin met negen kinderen te voeden.” Vader en moeder Vos waren dus niet de enigen met een varkentje in de kelder. Zo kwam er zo nu en dan een man langs, van Zoggel genaamd, die aan vader Vos vroeg: “Mag ik even een paar schapen in jullie schuur zetten?” Als de kinderen Vos een paar uur later gingen kijken waren er al geen schapen meer. Er lagen alleen nog wat restjes. Iemand had ze daar stiekem geslacht. Van Zoggel had de wol en het vlees meegenomen, en een klein stukje vlees voor de moeite aan vader Vos gegeven.

Zo ging het in die tijd, daar keek niemand van op.

 

 

 

Fragment uit: Verhalen uit oud-Orthen (Verteld door Orthenaren, opgetekend door Sonja van der Voort)

Het verhaal van Cis.

Eeuwenlang, tot de Tweede Wereldoorlog, bestond Orthen uit vier dijken: de Engelse dijk, de Oude Rijksweg, die nu Orthen heet, de Ketsheuvel en de Herven. Orthen lag midden in de weilanden, de polder noemden ze dat. Die weilanden stroomden ’s winters regelmatig onder water, en als het vroor kon je schaatsen van Orthen naar Oss. Niets dan polder lag ertussen. Als je vanuit Orthen naar de stad liep waren er geen huizen tot de Citadel, maar Cis kon zich herinneren dat de Muntel daar gebouwd werd.

Soms stond het water zo hoog dat zelfs de huizen onder liepen. De families, die op de Ketsheuvel woonden, trokken dan met kinderen koeien en geiten naar buurtgenoten of familieleden die hoger op de dijk woonden. Ze sliepen daar in het hooi, want de bedsteden waren al vol. Bijna iedereen in Orthen had toen hooi, want zelfs de arbeiders hadden een geit, die arbeiderskoe genoemd werd. Orthen was toen een dorp van keuterboeren en arbeiders, met vier of vijf koeien had je al heel wat.

Cis Pels ging zowat ieder jaar met haar zusjes en broers bij haar oudtante logeren. Haar neef kwam hen ophalen, en hing meteen wat hammen en worsten aan touwtjes om haar nek, want het eten moest ook mee. Dan hees hij haar hoog op zijn schouders. Daar gingen ze, vader voorop, daarna de kinderen, en tenslotte moeder en de vier koeien, wiebelend over de planken die op de moerassige dijk waren gelegd, zodat de weg nog iets langer gebruikt kon worden.

De familie Pels woonde in een klein huis tegenover het fort. Ze hadden weinig spullen: de bedsteden waren tegen de muren getimmerd, er was een tafel met allerlei verschillende stoelen er om heen, een oude kast, een fornuis, meer stond er niet in de kamer. Moeder strooide zand als een kleedje op de vloer, dat trok meteen het vocht aan.

Veel hoefden ze dus niet mee te nemen naar tante. De stoet kwam langs het Orthens kerkhof, langs de jongensschool, en langs het huis van Pietje Coenen, die melk verkocht. Daar klotste het water soms over de vensterbank. Op de hoek van de Rijksweg en de Ketsheuvel was café Schutterswelvaren. Het werd toen café van Bilzen genoemd, naar de toenmalige eigenaar. Van Bilzen had in zijn café planken op biertonnen gelegd om de vloer hoger te maken. Dan kon het café met hoog water langer open blijven. Maar als de mannen een glaasje te veel op hadden zagen ze niet meer goed waar ze liepen, en stapten ze van de vlonders af. Plons!

Aan de overkant van het café legden de bootjes van de boeren uit Empel aan. Zij waren helemaal afgesloten door het water. Ze moesten hun melk toch aan de melkfabriek in de stad verkopen, en kwamen dus met melkbussen naar Orthen gevaren. Vandaar gingen ze verder met karren, de stadsweg liep gelukkig nooit onder water. Cis, Nelly, Koosje en de andere kinderen Pels vonden het spannend om bij tante te slapen. Het hele huis was dan vol met mensen en koeien, gezellig. Het hooi prikte en dan moesten de zusjes giechelen, een pret dat ze hadden. Het waren de volwassenen die zich zorgen maakten: hoe zouden ze het huis terugvinden? Zouden de muren niet gaan scheuren? En al die modder: het betekende weer dagenlang schrobben en boenen en witten, bijna elk jaar opnieuw.

De overstromingen kwamen de polder binnen via de Beerse Overlaat. Vlakbij Beers was een lage plek in de dijk. Bij hoog water stroomde het teveel aan water er over heen. De ambtenaren van het ministerie van Waterstaat hadden besloten dat het minder erg was als het arme Brabant onderliep dan het rijke Holland. “Daar zou veel meer schade zijn”, constateerden ze. De Hollanders hadden boerderijen met mooi meubilair en veel meer koeien, en de Brabantse keuterboeren hadden bijna niks. Toch waren de waterstaatsingenieurs al meer dan honderd jaar bezig om de situatie te verbeteren. Ze maakten plannen, verlegden de Maas, maakten nog meer plannen, maar de Beerse Overlaat bleef. Zelfs de stad Den Bosch stroomde in de negentiende eeuw nog een aantal keren onder water. In de jaren vlak voor de Tweede Wereldoorlog werden de sluizen bij Lith gebouwd. Toen was het in 1942 eindelijk afgelopen met de ellende van de overstromingen.

’s Winters was het erg donker in Orthen. Er stonden maar vier straatlantaarns, die op olie brandden. Elke avond moesten ze met de hand  aangestoken worden, en de volgende ochtend gedoofd. En wie deed dat? Marientje het lantaarnmannetje! Hij woonde in een laag huisje ergens in Orthen en ging ’s avonds tegen het vallen van de duisternis met zijn ladder op pad. Hij nam zijn taak zwaar op, want als er ergens licht brandde klopte hij aan, om te vragen of alles goed was. Het liefst stapte hij naar binnen om even te kletsen. Cis en de andere kinderen noemden hem “de lantaarnpaal”, en zongen een liedje als ze hem aan zagen komen: “Marientje het lantaarnmannetje, stak zijn neus in het oliekannetje”. En dan lachen en hard weglopen, maar echt bang hoefden ze voor deze Marinus van de Griendt niet te zijn. De familie van de Griendt was, net als de familie Pels, één van de oudste families in Orthen: de eerste van de Griendt kwam waarschijnlijk aan het eind van de zeventiende eeuw uit Engelen naar Orthen.

’s Zomers was het leven gemakkelijker voor de mensen in Orthen. Ze moesten het hele jaar door hard werken, en deden alles om er wat bij te verdienen, maar ’s zomers zat je niet te kleumen bij de kachel die alleen je voorkant verwarmde, en was er minder wateroverlast. Op lange zomeravonden kon je de stoelen op straat zetten en kletsen met iedereen die voor bijkwam. Dan hoorde je nog eens wat. In die tijd was er immers nog geen radio, geen televisie, geen computer en er waren ook nauwelijks boeken in de huizen.

De kinderen werkten mee op het land. Was het niet bij je eigen vader, dan vroegen de buren wel om een helpend handje. Cis had het zwaar: ze was de oudste van een stel zusjes, en omdat de broertjes te klein waren werd zij volledig ingezet op het land. Er was een wei voor de koeien en er werden aardappels verbouwd: bij Cis thuis aten ze altijd aardappels met uitgebakken spek van hun eigen varken. Dat spek hing maandenlang ingezouten in de schouw. Alleen ’s zondags was er ander vlees, en ’s maandags was er soep van de jus en een half ei. De familie Pels hield kippen, maar de eieren waren vooral voor de verkoop, en Cis kon zich niet herinneren dat ze ooit thuis een heel ei kreeg. Ze moest ook hooien en koeien melken. Als het regende trok ze een “koeidek”, een juten zak over zich heen, want regenjassen hadden ze niet. Om bij te verdienen moest Cis met steenkolen langs de deuren. De zakken wogen loodzwaar en werden in de hondenkar geladen. 35 kilo is zwaar voor een meisje van veertien, maar vader Pels zei: “Niet kunnen bestaat niet”. En dan tilde ze een zak op en sjouwde hem door een huis heen naar de schuur aan de achterkant. Het ergste van steenkolen was dat je er zo smerig van werd: het zwarte stof kroop in je kleren, maar ook in je oren, in je neus, in je ogen, in je haren. De mensen waar ze kwam legden kranten in de gang, dat vond Cis een vernedering. Later zou ze een groot deel van haar tijd besteden aan het blinkend schoonhouden van haar huis. Als alles opgeruimd was en glom voelde zij zich het prettigste.

Cis probeerde haar leven leuker te maken door goed haar best te doen op school. De meisjesschool stond toen achteraan in Orthen, naast de Lambertuskerk. Als je ’s morgens eerst naar de mis was geweest werd dat aangetekend als goed punt. De juffen waren strenger dan nu maar ze konden ook aardig zijn. Als het erg koud was bracht vader Pels de zusjes weleens naar school in de hondenkar. Lekker ingestopt met een koeidek.

De kerk was erg belangrijk in Orthen. Iedereen was katholiek, en vlak voor kerstmis brachten mensen hammen en worst naar de pastoor, zelfs als ze zelf niet genoeg te eten hadden. Dat hoorde nou eenmaal zo. De kerk hield van grote gezinnen, en die waren er in Orthen ook.

Soms trouwde een weduwnaar met negen kinderen opnieuw en werden er weer negen kinderen geboren. Maar een aantal kinderen stierf jong, zodat gezinnen met negen tot twaalf kinderen vrij algemeen waren in Orthen.

De kindsheidsprocessie was iets waar alle meisjes aan mee deden. Met witte jurkjes aan, een herdertje met lammetjes en het mooist van alles: het kindje Jezus (een beeldje op een houten blok), trokken de kinderen met een aantal nonnen van de meisjesschool heel Orthen door. Alle dijken van Orthen liepen ze af, en dan over een pad door de weilanden terug naar de kerk terwijl ze het liedje van de Kindsheid zongen. “Zo mooi,” heb ik een aantal mensen zestig jaar later horen zeggen, “zo mooi”.

Met twaalf jaar mocht je volgens de wet nog niet stoppen met leren. Daarom ging Cis naar de naaischool in de stad tot haar veertiende. Dat was de goedkoopste opleiding, die kon de familie Pels betalen. Maar toen ze in de zeventig was zei ze: “Ik heb het altijd jammer gevonden dat ik niet door heb kunnen leren”.

Toen ze klaar was met de naaischool werd ze dienstmeisje bij de onderwijzer. “Daar kreeg je tenminste jus in plaats van spekvet”, zei ze. Maar als ze na het werk bij de onderwijzer thuis kwam moest ze weer met steenkolen langs de deuren, want de fornuizen (plattebuiskachels, zeggen wij), werden op kolen gestookt, en waren fornuis en kachel tegelijkertijd. Cis kon zich herinneren dat er nog mensen in Orthen waren die op een open vuur stookten, waarin een haal was met een ketting. En aan die ketting hing dan een grote zwarte ketel: heksenketel noemen we dat nu.

De kermis in Orthen was ieder jaar een groot feest. Er was nog geen octopus en ook geen reuzenrad, maar er waren een rad van avontuur, een kop van jut, een mallemolen en een danstent, en daar leerden de jongens en de meisjes, die altijd op aparte scholen gezeten hadden, elkaar goed kennen. Cis kreeg verkering met Gerard Pennings, de zoon van een boer verder op in Orthen. Hij nam haar mee naar de Orthense kermis, kocht een mooi met suiker versierd koekhart voor haar en liet haar rondzwieren in de mallemolen. Want in die tijd was een draaimolen echt niet alleen voor kinderen.

“Als je uit Orthen kwam zocht je meestal verkering met iemand uit Orthen”, zei Cis. De jongens van Herven gingen wel eens vechten met een jongen uit Orthen die met één van hun meisjes op stap was gegaan. Maar door de grote gezinnen was er keus genoeg.

Er is een mooi verhaal bewaard gebleven over de vader van Gerard: hij hield wel van een glaasje, en als hij naar café de Kup bij het Bosch kerkhof ging gaf hij zijn paard een zet en ging het café binnen. Het paard liep dan zelf naar huis. De verloofde van Cis, Gerard Pennings, hield van leren. In zijn avonduren zat hij over de boeken gebogen en haalde het middenstandsdiploma en het diploma keuringsdienst voor waren. Hij hield ook veel van geschiedenis, en verzamelde alles wat hij over Orthen en Den Bosch kon vinden. Hij kocht zeldzame achttiende eeuwse papieren op een markt. Na hun trouwen waren ze in het ouderlijk huis van Gerard getrokken, Orthen 118, waar Gerard’s moeder nog een café hield. Cis kreeg er zes kinderen en ging door met haar leven van koeien melken, hooien, boenen en poetsen. Als het varken geslacht was zoutte ze het spek in en maakte worst. Ze pompte het drink- water en deed de was met water uit het wiel, dat achter hun boerderij lag. Ze kookte het eten voor de kinderen en verstelde hun kleren, zoals ze op de naaischool geleerd had. Zo ging haar leven verder met hard werken.

Op een dag ging ze de zolder schoonmaken. Daar lagen de oude papieren die Gerard eens op een markt had gekocht. “Al die rommel”, dacht ze, “Dat trekt muizen aan”, en hup, gooide ze het hele zaakje het wiel in. Toen Gerard thuis kwam en dit hoorde, was hij een tijd stil. Daarna zei hij: “Je beseft niet wat je gedaan hebt, maar eens zul je het begrijpen”. Dit verhaal heeft ze me zelf verteld, en ze voegde er aan toe: “Het water van het wiel moet flink gestegen zijn, door alles wat ik er in gooide”.

Er kwam waterleiding en electrisch licht. Er kwamen wasmachines en electrische strijkijzers. Er kwamen koelkasten en televisies. En de polder van Orthen werd vol gebouwd. In haar pasgebouwde huis aan de Noorderweg vertelde Cis me deze verhalen. Haar man had gezegd voor hij overleed: “Blijf hier maar zo lang mogelijk wonen, en geniet er van. Want het is deze luxe waar we altijd zo hard voor gewerkt hebben”.

“Het leven is nu veel gemakkelijker”, zei Cis toen ze in de zeventig was. “Maar vroeger was het gezelliger. Mensen zongen bij het werk, en iedereen kende elkaar. Vroeger konden we feestvieren met de hele buurt, zo kunnen we het nu niet meer. We ruimden een stal leeg, legden een paar deuren op schragen, en iedereen nam zijn eigen kopjes mee. We maakten bloemen van papier als versiering, kookten lekker eten, dansten tot ’s avonds laat.

Wat werd er toen gezongen in Orthen!”

 

Fragment uit: Pastoors in Orthen. (Samengesteld door Sonja van der Voort).

Pastoor Schutjes.

Na pastoor Bijvoet kwam pastoor Schutjes, (1864-1892) die bekend werd door de dikke boeken die hij schreef over de geschiedenis van het bisdom ’s-Hertogenbosch én de geschiedenis van Orthen. Hij was de eerste die over de geschiedenis van Orthen schreef, en nog steeds hebben we veel informatie aan hem te danken. Over pastoor Schutjes zijn een aantal verhalen bewaard gebleven.

Hier een verhaal van de Orthenaar Martinus van der Griendt die 94 jaar oud is geworden:

Zeven pastoors had Tinus in zijn lange leven meegemaakt. Pastoor Bijvoet, Schutjes, Crefcoeur van Son, , Kamp, Verhoeven en Schouten. Een paar van zijn herinneringen aan pastoor Schutjes zijn bewaard. Op een dag was Tinus helemaal alleen in de kerk, de oude Lambertuskerk. Wat zag hij? Daar lag het horloge van mijnheer pastoor op de preekstoel. Het blonk zo prachtig, en voordat hij wist wat hij deed had Tinus het in zijn zak gestoken. Even later moest hij biechten. “Ik heb een horloge gestolen”. Pastoor Schutjes: “Dan moet je het onmiddellijk aan de eigenaar teruggeven”. “Maar die wil het niet”. Pastoor Schutjes kwam er niet op terug. Maar het geweten van Tinus ging steeds harder knagen. Na een paar dagen heeft hij het horloge weer op de preekstoel gelegd.

Tinus wist ook te vertellen dat het kerkkoor een keer na de mis het café in was gegaan. Bij het lof werd zo vals gezongen dat pastoor Schutjes met gebalde vuist van het altaar stormde en de trap opstoof om het koor de les te lezen.

Jan Hezenmans, de stadsarchivaris van Den Bosch, schreef in 1892 een herinnering op aan pastoor Schutjes: “Zijne kamer herinner ik mij nog, met haar zonderling geschilderd behangsel met onmogelijke landschappen. De lambrizeering was betimmerd met kastjes, waarin boeken en handschriften lagen. Hij bezat merkwaardige boeken en vele handschriften, die hem ten gebruike toegezonden werden. En midden daarin was hij gezeten, in een afgesleten zwarte toog gekleed, schrijvende, altijd schrijvende, op groote vellen, welke naarmate zij onder zijne pen uitkwamen, opeen gestapeld werden, het hoofd nauwelijks gebogen door den arbeid. Was hij moede gewerkt, dan opende hij eene deur, en in zijne kleine kerk hoorde men het orgel en de zangers, die stukken uitvoerden welke hij schreef,want aan de muziek was hij gehecht en hij bleef haar beoefenen, bij al zijne andere bezigheden”.

Pastoor Schutjes schreef onder andere liedteksten over Sint Rochus. Tussen 1865 en 1872 waren er achtentwintig Orthenaren overleden aan de pokken. Ook heersten in die tijd cholera en tyfus. Pastoor Schutjes besloot een heilige te hulp te roepen. Sint Rochus leefde in het middeleeuwse Italië, in de tijd dat de pest heerstte. Zelf kreeg hij ook de pest, maar overal waar hij kwam verdween de ziekte. Pastoor Schutjes liet een houten beeld maken van Sint Rochus en er werd een broederschap opgericht. In de jaren erna kreeg Sint Rochus een aantal Orthense wonderen op zijn naam: besmettingen verdwenen bij een aantal gelovigen. Het lidmaatschap van de broederschap kostte slechts een kwartje per jaar en dankzij de netwerken van pastoor Schutjes groeide het aantal leden enorm. In 1875 waren er al 5700 leden, veel meer dan de Orthense bevolking zelf telde. In 1893 waren er zo’n 30.000 leden. Orthen werd een heuse bedevaartplaats.

Een fragment uit een Sint Rochuslied, geschreven door pastoor Schutjes:

Komt, Pelgrims, komt ter beêvaart,

Naar Orthens heilig steê!

Daar vindt gij heil voor ’t lichaam

En voor uw ziel de vree:

Voor ’t lichaam, want St. Rochus

verlicht de smart en pijn;

Maar ook zal zijne voorspraak

Der ziele zalig zijn.”

Helaas is het houten beeld van Sint Rochus in het begin van de twintigste eeuw vervangen door een ander beeld.

In 1886 brandde de schuurkerk van Orthen af. Waarschijnlijk was er een vonk van een voorbijrijdende trein op een hooimijt terecht gekomen. In twee uur verbrandden de kerk en tien huizen. Pastoor Schutjes beschrijft uitgebreid wat er gebeurde, dit verslag is te lezen in het boek: “Orthen, moedervlek van Den Bosch”. Enkele zinnen uit dit verslag: “In de Kerk liet ik den voorzanger Antoon Hagelaar de zangboeken redden, beval de beelden van de Heilige Rochus en van het Heilige Hart er uit te nemen, alsmede de kandelaars op de altaren; zelf nam ik twee koperen wijwatervaten en blaker van waarde en vooral eene kostbare schilderij uit de Sacristie. Al het vorige is verbrand, en zoodanig tot asch, dat er van orgel, banken, kruisweg, pilarenbeelden, kerkkroon niets te vinden was, alleen enkele stukken van steenen beelden, steenen wijwaterbakken en wat verbrand en verteerd koper.

Na de laatste droevige blik geworpen te hebben op het huis waar ik jarenlang zo genoegelijk geleefd heb, verzorgde ik verder de Heilige Vaten en verzekerde mij dat de dienstmaagden zich buiten den brand bevonden”. Hierna werd de stenen Sint Lambertuskerk gebouwd.

Kermis en carnaval in Orthen. Net als zijn collega Bijvoet vond pastoor Schutjes dit zeer gevaarlijke tijden voor zijn parochianen. In zijn memorieboek geeft hij een beeld van zijn veldtocht tegen dit verderfelijk vertier:

1867: Carnaval: geen enkel masker gezien, niemand heeft zich ’s avonds naar Den Bosch begeven.

1869: kermis: vroegtijdig waren de herbergen door de weinige danseressen verlaten.

1870, 1871: op verzoek van de pastoor is er geen kermis gehouden.

(In deze tijd heerste de cholera en de pokken.)

1876: Kermis. Op de eerste dag was alles stil, op de tweede dag dansten enkele meisjes, op de derde dag werd er door meer mensen en tot 10 uur ’s avonds in een herberg gedanst. Op de zondag daarna kregen deze mensen er van langs vanaf de preekstoel!

1877: Er valt niet veel te beschrijven, alleen dat de pastoor boos werd omdat er ergens minderjarigen dansten.

1883: Drie dagen lang is er tijdens de kermis in Orthen gedanst, op maandag slechts door volk uit Den Bosch. Twee herbergen hadden een vergunning van vier uur ’s middags tot 11 uur ’s avonds, daar kwamen vreemdelingen dansen. Tot 11 uur hoorde de pastoor lawaai.

De volgende dag na het ontbijt ging hij naar invloedrijke vrienden in Den Bosch om hun hulp te vragen. Hij wilde verhinderen dat zoiets nog een keer zou voorkomen. Maar men vond het geval nogal opgeschroefd: de Orthenaren hadden toch zelf niet meegedaan, alleen een paar kinderen hadden  “het minderwaardige gedoe door de vensters van de herberg gadegeslagen. 1884: er liepen een paar gemaskerde Bosschenaren door Orthen!

1892: De Vastenavonden blijven voor Orthen gevaarlijk. Dit jaar hebben enkele Orthense jongens zich verkleed en heeft een wagen met verkleedde Bosschenaren zich hier enkele uren opgehouden.

 

Fragment uit: Wandeling door oud-Orthen. (Tekst en foto's: Sonja van der Voort)

Meerwijck.

Tot de jaren tachtig van de negentiende eeuw stond hier het huis van de familie Meerwijk. Dit was vanaf de achttiende eeuw dé deftige familie van Orthen geweest.

De oude mijnheer van Meerwijk zat voor het raam als de meisjes van Orthen naar school gingen, hij keek dan of ze schone schortjes en wit geschuurde klompjes aanhadden. De familie van Meerwijk schonk de grond aan de zusters van de Choorstraat, die het huis lieten afbreken (behalve het koetshuis, dat staat er nog) en er een klooster en Liefdes-gesticht lieten bouwen. Er nestelden toen ooievaars op het dak. Er woonden tot 1948 zo’n dertig weeskinderen in het klooster en er was een wasserij.

De zusters hadden een knecht die Toontje heette, en een paard dat de waskar en het rijtuig moest trekken. (volgens Frans Pels). Ook was er een boerderij bij met koeien, en een stal voor het paard.

Rechts naast het klooster stond de meisjesschool waar de nonnen ook les gaven, geholpen door juf Poel, juf Cijfers en juf Boeren. ( De jongensschool stond op de Ketsheuvel).

Na de tweede wereldoorlog kwam er een internaat voor kinderen van kermisexploitanten, ( 1948-1957) een tehuis voor geestelijk gehandicapte jongens (1957-1966) en een verpleegtehuis in dit gebouw. Nog later werd het een orgelfabriek. Nu (2006) zijn er er starterswoningen gebouwd.

Op het grasveldje voor het klooster heeft de Lambertuskerk gestaan.

De Barrière.

Dit was in 1852 het eerste stenen huis van Orthen vanuit het noorden gezien, waardoor een grote brand hier stopte nadat zeventien woningen verbrand waren.

Het is een negentiende eeuws huis dat waarschijnlijk gebouwd is op oudere fundamenten; het heeft een gewelfde kelder die achttiende eeuws kan zijn. Een peilsteen in de voorgevel geeft de waterstanden in ellen aan: 6 el 1988dm  beneden nap

Rond 1800 stond hier de herberg van de familie van Beek. In Orthen waren altijd veel herbergen geweest: als ’s nachts de stadspoorten gesloten waren moesten die reizigers ergens kunnen overnachten.

In 1869 woonde hier A. van Zandvoort die tolgaarder en leidekker was. De tol werd waarschijnlijk geheven voor de weg naar Hedel, die uit privé-middelen van de toenmalige burgemeester van Empel werd aangelegd. Ik weet niet of er een slagboom voor het huis geplaatst was. In 1886 werd het huis beschreven als de barrière, een sterk stenen huis plus café van M. Gruyter, tegenover de boerderij van Piet Pels.

Rond 1935 woonde hier de familie van Goch. Frans van Goch had er een bakkerij en een winkel.

Na de tweede wereldoorlog werd het huis verdeeld in vier woningen.

Na een brand in de jaren zeventig van de twintigste eeuw werd het huis als één woonhuis met oude materialen hersteld.

 

Fragment uit: LIEDJES ZINGEN IN ORTHEN. (Liedjes verzameld door Sonja van der Voort)

Liefdesdrama tusschen Orthen –Den Bosch.

Wijze: O God ik leef in nood. (Een jongeling trachtte zijn meisje te vermoorden en pleegt daarna zelfmoord). 1932.

O! God wat heb ik gedaan,Neem mijn ziel genadig aan

Want ik heb een daad begaan, Waarvoor ik terecht zal staan,

Ik heb er een meisje ‘k meen doodlijk gewond, Ik stak met een mes haar neder ten grond,

Dit was uit liefdenijd, Zij had het mij algezeid,

En nu ging zij met een ander jonkman Ik verteerde van spijt hiervan (laatste twee regels bis).

 

Ik wachtte hun beiden af, En dacht gij moet naar ’t graf,

Als gij mij toch niet bemind, Sterft gij hier vast gezwind,

Ik zag haar daar rijden per fiets naast haar geland, Ook ik reed per fiets en reed naar haar kant,

Ik stak haar keer op keer, Zij viel ter aarde neer,

En ‘k was nog niet gansch voldaan, Bleef met mijn mes door slaan. (laatste twee regels bis).

 

Ik vluchtte toen van haar, Als een valsche moordenaar,

Ik dacht gij valsche meid, Zijt gij nu uit de tijd,

Mijn geweten dat klopte en riep o, barbaar, Haar bloed roept om wraak ten hemel aldaar,

Ik besefte na mijn daad, Het allergrootste kwaad,

En vol van liefde en spijt, Wilde ik ook uit de tijd. (laatste twee regels bis).

 

Ik had geen duur nog rust, Na mijn gepleegde moordlust.

En zo dwaalde ik rond, Tot waar men mij nu vond.

Ik legde mij neder op een rail van den trein Koelbloedig wilde ik van de wereld af zijn

Zie hier leg ik mijn hoofd Dat de trein mij ’t leven roofd

Want ik heb nergens rust nog duur Dat dan ook slaat mijn laatste uur. (laatste twee regels bis).

 

De schrijver van dit lied was F. Rombouts te Roosendaal. Waarschijnlijk haalde hij zijn informatie uit de krant. Dit lied was opgenomen in een “liederen- en voordrachtenboek inhoudende al de laatste nieuwe liederen, voordrachten, lachmoppen, raadsels met oplossingen, gezelschapsspelen enz.” Dit boekje kostte 30 cent en werd in Brabant verkocht.

Beide hoofdrolspelers in het drama waren Orthenaren. De jongen overleed. Hij werd eerst in ongewijde grond begraven, maar toen een getuige kwam melden dat hij op het laatste moment “O God, o God” had gezegd, werd hij opgegraven en daarna in gewijde grond begraven.

Heel Orthen stond op z’n kop. Meteen al de volgende dag na de aanslag werd er ook in Orthen een liedje opgemaakt:

Daar stort zij neer met doorgesneden ader, geen hart noch zielenherder heeft nog kans

om haar te verzorgen naar ziel en lichaam gader, zij is niet meer, God helpe hem nu thans.

Het meisje werd gelukkig beter.

'

Uitgegeven boekjes